Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AU5364

Datum uitspraak2005-10-26
Datum gepubliceerd2005-11-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200508108/1
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter


Indicatie

Bij besluit van 7 september 2005, kenmerk AM 0363/10098/B40, heeft verweerder ten aanzien van het geval van verontreiniging op de Derde Oosterparkstraat te Amsterdam de ernst en urgentie daarvan vastgesteld, alsmede met het saneringsplan ingestemd.


Uitspraak

200508108/1. Datum uitspraak: 26 oktober 2005 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen: de stichting "Stichting Monumentenbehoud Nederland", gevestigd te Amsterdam, verzoekster, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder. 1.    Procesverloop Bij besluit van 7 september 2005, kenmerk AM 0363/10098/B40, heeft verweerder ten aanzien van het geval van verontreiniging op de Derde Oosterparkstraat te Amsterdam de ernst en urgentie daarvan vastgesteld, alsmede met het saneringsplan ingestemd. Tegen dit besluit heeft verzoekster bezwaar gemaakt. Bij brief van 9 september 2005, bij de Raad van State ingekomen op 21 september 2005, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Nadere stukken zijn ingediend door verzoekster en verweerder. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden. De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 17 oktober 2005, waar verzoekster, vertegenwoordigd door [secretaris van de stichting] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. drs. M. Sibeijn en ing. K. Molenaar, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij verschenen de heer Booms namens de Woningbouwvereniging Het Oosten. 2.    Overwegingen 2.1.    Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft. 2.2.    Ter zitting heeft verzoekster naar voren gebracht dat nadere stukken van verweerder, bij de Raad ingekomen op 13 oktober 2005, niet in de beoordeling meegenomen kunnen worden vanwege het te laat indienen ervan.    De Voorzitter overweegt dat in deze procedure ingevolge artikel 8:83, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht tot een dag voor zitting (uiterlijk op de tweede dag voor zitting), in dit geval tot en met zaterdag 15 oktober 2005 stukken konden worden ingediend. De stukken zijn derhalve op tijd ingediend en worden meegenomen in de beoordeling. 2.3.    Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.    Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.    Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen. 2.4.    Verzoekster heeft blijkens artikel 2 van haar statuten tot doel de bescherming van de schoonheid en het historisch-ruimtelijk karakter van Nederland in het algemeen en van cultuurmonumenten in het bijzonder.    Niet valt in te zien dat de vaststelling van de ernst en de urgentie van de verontreiniging aan de Derde Oosterparkstraat en de instemming van verweerder met het saneringsplan verzoekster rechtstreeks raakt in haar belang. Gelet op het vorenstaande is er gegronde reden te verwachten dat verweerder het bezwaar van verzoekster niet-ontvankelijk zal verklaren. 2.5.    De Voorzitter wijst het verzoek af. 2.6.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3.    Beslissing De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State: wijst het verzoek af. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. T.L.J. Drouen, ambtenaar van Staat. w.g. Brink    w.g. Drouen Voorzitter    ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 26 oktober 2005 375-495.